46
Sluit de luchttoevoer aan op verbinding B.
Mocht de lucht in de installatie teveel vocht en olie bevat-
ten, gebruik dan een droogfilter teneinde te voorkomen
dat er een overmatige oxidatie en slijtage van verbruiks-
onderdelen plaatsvindt, dat de toorts wordt beschadigd
en dat de snijsnelheid en snijkwaliteit minder worden.
In het geval de luchttoevoer afkomstig is van een druk-
regelaarvan een compressor of een centrale installatie,
moet de drukregelaar worden ingesteld op een uitgangs-
druk van niet meer dan 8 bar (0,8 MPa). Als de lucht-
toevoer afkomstige is van een fles, moet deze zijn
voorzien van een reduceerventiel; sluit nooit een
persluchtfles rechtstreeks aan op de drukregelaar
van het apparaat! De druk zou de capaciteit van de
verminderaar drukregelaar te boven kunnen gaan, die
daardoor zou kunnen ontploffen!
Sluit de voedingskabel A aan: de geel-groene draad van
de kabel moet worden aangesloten op een deugdelijke
aarding van de installatie, de overige draden moeten op
de fase draden worden aangesloten via een schakelaar
die zo mogelijk dichtbij de snijzone is geplaatst, om in
geval van nood een snelle uitschakeling toe te staan.
Het vermogen van de thermische schakelaar of van de
zekeringen in serie met de schakelaar moet gelijk zijn aan
de door het apparaat verbruikte stroom I
1
.
De verbruikte stroom I
1
wordt afgeleid uit de technische
gegevens die op het apparaat worden vermeld onder de
beschikbare voedingsspanning U
1
.
Eventuele verlengkabels moeten een diameter hebben
die voldoende groot is voor de verbruikte stroom I
1
.
3 GEBRUIK
Verzeker u ervan dat de startknop niet is ingedrukt.
Schakel het apparaat in met de schakelaar C. Hierdoor
gaat het lampje D branden.
Door even op de toortsschakelaarte drukken, wordt de
persluchtstroom geopend.
Aangezien de boog niet ontstoken is, komt de lucht
slechts gedurende 5 sec. uit de snijtoorts.
Stel in deze toestand de druk, die wordt aangegeven op
de manometer F, op 3,5 bar (0.35 MPA) in door middel
van de knop E van de drukregelaar, en blokkeer de knop
weer door hem omlaag te drukken.
Sluit de massaklem aan op het werkstuk dat gesneden
moet worden.
Het snijcircuit mag niet opzettelijk direct of indirect in
contact worden gebracht met deaardingsdraad, behalve
op het werkstuk dat gesneden moet worden.
Als het te snijden werkstuk opzettelijk met de aarde wordt
verbonden via de aardingsdraad, moet de verbinding zo
rechtstreeks mogelijk zijn en worden uitgevoerd met een
draad met een doorsnede die minstens gelijk is aan de
massakabel van de snijstroom, en op hetzelfde punt zijn
aangesloten op het te behandelen werkstuk als de mas-
sakabel, met behulp van de klem van de massakabel of
met behulp van een tweede massaklem die in de onmid-
delijke nabijheid is geplaatst. Alle mogelijke voorzorgs-
maatregelen moeten worden genomen om zwerfstromen
te vermijden.
Gebruik de knop M om de snijstroom in te stellen van 5
tot 30 A afhankelijk van het uit te voeren werk.
Zorg ervoor dat de massaklem en het werkstuk goed
elektrisch contact maken, vooral bij gelakt of geoxideerd
metaal of een isolatiedeklaag; sluit de klem zo dicht
mogelijk bij het snijgebied aan.
Verzeker u ervan dat de massaklem en het werkstuk een
goed elektrisch contact maken, in het bijzonder bij
gelakte, geoxideerde staalplaat of staalplaat met isole-
rende bekledingen.
Verbind de massaklem niet met het stuk materiaal dat
moet worden weggenomen.
Druk op de toortsschakelaar om de vonkenboog in te
schakelen. Als het snijden na 2 seconden nog niet begint,
gaat de vonkenboog uit en moet de schakelaar opnieuw
worden ingedrukt om de boog weer te ontsteken.
Houd de snijtoorts verticaal gedurende de snede.
Nadat de snede is voltooid en de knop is losgelaten, blijft
er gedurende nog ongeveer 40 seconden lucht uit de snij-
toorts komen om de toorts zelf af te laten koelen.
Zet het apparaat niet uit voordat deze tijd verstreken
is.
Voor het snijden van geperforeerde platen of roosters
moet de functie "Pilot self restart" worden geactiveerd
met de knop P (led O brandt).
Aan het einde van het snijden zal de hoogfrequentboog
automatisch opnieuw ontstoken worden, als de knop
ingedrukt gehouden wordt.
Gebruik deze functie alleen als dat noodzakelijk is, om te
voorkomen dat de elektrode en de snijhuls onnodig slij-
ten.
Als er gaten moeten worden gemaakt of als de snede
moet worden gemaakt vanuit het midden van een werk-
stuk, moet de snijtoorts schuin gehouden worden en
langzaam recht worden geplaatst, zodat het gesmolten
materiaal niet op het mond-
stuk terechtkomt (zie fig.2).
Dit is nodig bij het doorbo-
ren van werkstukken die
dikker zijn dan 3 mm.
Indien u door meerdere
lagen metaal moet snijden,
wat normaal het geval is bij
carrosseriewerken, moet u
de snijstroom instellen op
de minimumwaarden.
Voor stroomwaarden tussen
5 en 10 A kan het handig
zijn de inlaatdruk in te stel-
len op ongeveer 2 bar.
Zet het apparaat uit nadat
het werk beëindigd is.
3.1 VERVANGING VAN DE AAN SLIJTAGE ONDERHE-
VIGE ONDERDELEN
Schakel het apparaat altijd uit, voordat u de aan slijtage
onderhevige onderdelen gaat vervangen.
• De elektrode moet worden vervangen als hij op de voor-
kant een gat heeft van ongeveer 1 mm.
• De snijhuls moet worden vervangen wanneer het gat
niet egaal rond meer is, en het snijvermogen afneemt.
• De isolatiering moet worden vervangen als hij op som-
mige plekken zwart geworden is. Vanwege de kleine
afmetingen is het heel belangrijk dat de ring goed gericht
wordt tijdens de
Fig. 2